Bij een vordering van smartengeld voor geestelijk letsel dient sprake te zijn van aantasting in de persoon dan wel aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ . Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook al is er geen diagnose of wellicht medische onderbouwing, dan nog kunnen mogelijk de aard en ernst van de normschending (inbreuk persoonlijke levenssfeer) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat toch voldaan is aan aantasting van de persoon op andere wijze. Dit houdt dus in dat het geestelijk letsel niet slechts door een psychiater of psycholoog hoeft te worden vastgesteld.
Als sprake is van lichamelijk letsel, dan bestaat reeds op die grond aanspraak op smartengeld en is afzonderlijk vaststelling van geestelijk letsel niet nodig. Is naast lichamelijk letsel tevens sprake van geestelijk letsel, dan kan dat worden meegewogen bij de omvang van smartengeld.
Smartengeld wordt berekend aan de hand van de ernst van het letsel en de impact daarvan op het dagelijks leven van het slachtoffer, inclusief pijn, verdriet en verlies aan levensvreugde. Hierdoor is de berekening van smartengeld, logischerwijs, geen exacte wetenschap. Factoren zoals de aard, de duur en de intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde spelen bij het toekennen van smartengeld een rol.
Bij smartengeld is het van belang om te benoemen dat wanneer een slachtoffer direct overlijdt of als het slachtoffer overlijdt voordat aanspraak is gemaakt op smartengeld, de erfgenamen dan geen recht hebben op een smartengeldvergoeding. Smartengeld dient dus bij leven te worden gevorderd. Het recht op smartengeld gaat immers alleen over van de overledene naar de erfgenamen als tijdens het leven van het slachtoffer al aanspraak is gemaakt op smartengeld.
In een recente uitspraak van de Hoge Raad is dit andermaal bevestigd, namelijk in de zogeheten Mallorca-zaak. Die zaak draait om een kwestie waarbij het slachtoffer na een geweldsincident direct buiten bewustzijn raakte. Enkele dagen nadien raakte het slachtoffer in coma en kwam uiteindelijk te overlijden. In die kwestie wees het hof de vordering op grond van smartengeld toe.
De Hoge Raad maakte daar evenwel korte metten mee. De Hoge Raad was hard in het oordeel. Volgens de Hoge Raad is het recht op vergoeding van immateriële schade een hoogstpersoonlijk recht, bedoeld om het leed van het slachtoffer zelf te verzachten of hem genoegdoening te bieden. Dit veronderstelt dat het slachtoffer zich bewust is geweest van zijn toestand. Als het slachtoffer direct en blijvend het bewustzijn verliest, ontbreekt de grondslag voor smartengeld, aldus de Hoge Raad.
Met deze uitspraak wordt een jarenlange discussie op dit gebied ten einde gebracht. Als aldus persoonlijk leed ontbreekt van een slachtoffer, dan blijft een vergoeding voor smartengeld achterwege. Voor nabestaanden kan in dit soort gevallen enkel nog aanspraak worden gemaakt op affectieschade (indien aan de voorwaarden voor toekenning daarvan is voldaan).
Heeft u vragen? Bel ons gerust of stuur een e-mail:
E: info@boumansadvocaten.nl
Tel: 045-5714576