De verdachte werd in eerste aanleg bij de rechtbank en in hoger beroep bij het gerechtshof veroordeeld voor het witwassen van ruim 200.000 euro. Naast de veroordeling werd de verdachte verplicht om voornoemd bedrag aan de Staat terug te betalen.
De hoofdregel in het strafrecht is dat de verdachte onschuldig is, totdat de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht door de rechter wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard. Het is aan de Officier van Justitie om met voldoende bewijs te komen en de rechter te overtuigen van de aan de verdachte verweten strafbare gedragingen. De verdachte hoeft niet zijn onschuld te bewijzen.
Witwaszaken zijn daarbij de uitzondering op de regel. In witwaszaken is er sprake van een bijzonderheid in de bewijslastverdeling. Als er bij een verdachte grote geldbedragen worden aangetroffen, is er een vermoeden van witwassen en dus schuld aan een strafbaar feit. De verdachte moet met een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring komen over een niet criminele herkomst van het geld. Er mag echter niet van de verdachte verlangd worden dat hij aannemelijk maakt, dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft in deze zaak bij de rechtbank en in hoger beroep steeds verwezen naar contant opgenomen bedragen die zijn uitgeleend en weer terugbetaald. Tevens was er sprake van een onroerend goed transactie met een erfenis uit het buitenland. Ter staving daarvan zijn diverse documenten overgelegd. Voorts is door de verdachte verwezen naar voor hem niet toegankelijke documenten (bankafschriften en kwitanties) die bij een opslagbedrijf opgeslagen lagen. De verdachte heeft telkens te kennen gegeven niet over de financiële middelen te beschikken om toegang te krijgen tot de loods.
Zowel de rechtbank als het hof hebben de verdachte veroordeeld. Zij verweten de verdachte dat hij ondanks gedane toezeggingen de bankafschriften en kwitanties niet heeft overgelegd. Daardoor werd de verklaring van de verdachte niet concreet en verifieerbaar geacht. Het eventueel verlopen zijn van bewaartermijnen bij banken kwam voor rekening en risico van de verdachte, zo werd geoordeeld. De rechtbank, het hof en het OM hebben zelf geen onderzoek gedaan om de documenten boven tafel te krijgen, ondanks dat de verdachte steeds te kennen heeft gegeven dat hij zelf geen toegang heeft tot de stukken.
Aan de verdachte is voor het volledige bedrag (€ 200.000,00) een betalingsverplichting opgelegd aan de Staat. De rechter oordeelde dat de grondslag voor die betaling ligt in de veroordeling voor witwassen en dat de verdachte vrijelijk de beschikking heeft gehad over de gevorderde geldbedragen en dus wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Pas na het hoger beroep heeft de verdachte zich gewend tot ons kantoor. De cassatieadvocaten mr. Van Kan en mr. Çinar hebben uitgebreide cassatieschrifturen opgesteld met cassatieklachten voor de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij hebben mr. Van Kan en mr. Çinar de Hoge Raad erop gewezen dat de Officier van Justitie niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De Officier van Justitie had op basis van de verklaring van de verdachte nader onderzoek moeten verrichten. De Hoge Raad was het met ons eens.
De Hoge Raad heeft in beide zaken het arrest vernietigd en terugverwezen naar het gerechtshof. Het hof moet opnieuw naar de zaak kijken.
Ook is geoordeeld door de Hoge Raad dat de enkele veroordeling voor witwassen samen met de overweging dat er kennelijk vrijelijk over bedragen beschikt kon worden, onvoldoende is om te spreken van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Mr. Van Kan en mr. Çinar behandelen zaken na het hoger beroep in de cassatiefase bij de Hoge Raad. Mocht u vragen hebben over kwesties in cassatie, dan kunt u contact opnemen met een van beiden: 045-5714576.
De advocaten en juristen van Boumans Advocaten helpen u graag! Vul de onderstaande gegevens in, druk op verzenden en de juiste medewerker neemt zo spoedig mogelijk contact met u op.