Reeds eerder hebben we u geïnformeerd over de ontwikkelingen in de jurisprudentie omtrent het “recht” op huurprijsvermindering vanwege de Coronacrisis. De eerdere blogs hierover vindt u terug op onze website.
In mijn vorige blog: “Tweede sluiting van horeca, wat met de huurpenningen?” heb ik reeds uiteengezet welke ontwikkeling de jurisprudentie aan het doormaken is omtrent deze kwestie. Tot eind december 2020 waren het enkel kantonrechters die zich in de zogenaamde “spoedprocedures” (kortgedingen) hadden uitgelaten over het vraagstuk van de huurprijsvermindering.
Duidelijk is inmiddels dat de kantonrechters van oordeel zijn dat de Coronacrisis, gelet op haar omvang en gevolgen voor de economie en de maatschappij, als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW dienen worden beschouwd. In de meeste gevallen hebben partijen deze pandemie en haar gevolgen immers niet in de tussen hen gesloten huurovereenkomst verdisconteerd en mochten zij over en weer ook niet van elkaar verwachten dat dit wel het geval zou zijn (zie o.a. Gerechtshof Amsterdam, 14 september 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2604).
Voort is ook gebleken dat de kantonrechters van oordeel zijn dat een sluiting (en dus belemmering van exploitatie) door de overheid, beschouwd dient te worden als een gebrek in de zin van de wet ex artikel 7:204 BW. Niet relevant voor die beoordeling is gebleken dat de door de overheid opgelegde beperkingen niet zijn toe te rekenen aan de verhuurder en/of huurder.
Tot voor kort waren dit slechts de voorlopige oordelen van de Voorzieningenrechters. Inmiddels zijn er twee uitspraken bekend, één van de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:461) en één van de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:7108), waarbij de kantonrechters als eerste bodemrechters deze gedachtegang hebben bevestigd.
Het is echter niet zo dat er op basis van deze uitspraken een “rechtstreeks beroep” op huurprijsvermindering is ontstaan. Een huurder kan, op basis van deze uitspraken, dus niet zonder meer bij de verhuurder huurprijsvermindering claimen. De vraag of een huurder in aanmerking komt voor een huurprijsvermindering, is immers nog steeds afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Deze omstandigheden moeten naar het oordeel van de kantonrechter van dien aard zijn, dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten dat de verhuurder een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst zou mogen verlangen.
Op de huurder rust hierbij in het bijzonder de bewijslast om aan te tonen dat hij/zij als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met het Coronavirus werd beperkt in de mogelijkheden om het gehuurde te exploiteren en hierdoor met een aanzienlijke (onvoorziene) omzetdaling te maken heeft gekregen.
De hiervoor genoemde uitspraken van de bodemrechters hebben inmiddels nog meer duidelijkheid verschaft over deze kwestie, doch het eerste advies aan partijen blijft: ga met elkaar in gesprek! Iedereen heeft last van deze crisis, maar samen komen we er door. Boumans & Partners advocaten staat u in dit kader graag met raad en daad bij.
De advocaten en juristen van Boumans Advocaten helpen u graag! Vul de onderstaande gegevens in, druk op verzenden en de juiste medewerker neemt zo spoedig mogelijk contact met u op.